Is een schrift soms beter dan een laptop?

Digitalisering in het onderwijs heeft door de coronacrisis een vlucht genomen. Over de positieve ontwikkelingen ervan en kanttekeningen erbij schreven Mirjam Remie en Menno Sedee deze zomervakantie een interessant drieluik in het NRC. Ze citeren daarin diverse onderzoekers en onderwijsprofessionals. Artikelen gemist? Hieronder pik ik de belangrijkste bevindingen van de auteurs eruit en deel ik mijn reflectie daarop.

Te grote afhankelijkheid van techbedrijven

Voor het onderwijs loert het gevaar van te grote afhankelijkheid van technologiebedrijven en softwareleveranciers. Dit zogenaamde ‘lock-in’ mechanisme speelde recent nog toen de eigenaar van administratiesysteem Magister opeens het licentietarief met maar liefst 30% verhoogde. Als school lijk je op dat moment geen kant op te kunnen, omdat je er zo afhankelijk van bent en er geen of nauwelijks een alternatief lijkt te zijn.

Hetzelfde geldt voor de afhankelijkheid van Google of Microsoft. Inmiddels maakt 70% van de scholen gebruik van Google-producten. “Met goedkope of gratis onderwijsproducten werft Google jonge mensen al vroeg als klant”, aldus hoogleraar José van Dijck (Universiteit Utrecht). Meer dan de helft van de basisscholen werkt inmiddels met een omgeving als Snappet of Gynzy. De coronacrisis, die ervoor zorgde dat kinderen onderwijs op afstand gingen volgen, heeft die afhankelijkheid alleen maar versterkt.  Scholen en besturen doen serieuze pogingen een vuist te maken, bijvoorbeeld door lid te worden van inkoopcoöperatie SIVON en zich op die manier beter te wapenen tegen deze risico’s.

Ondoordacht digitaliseren

Niels Kerssens, die aan de Universiteit Utrecht onderzoek doet naar technologie in het onderwijs, zegt een aantal rake zaken: “Er wordt veel ondoordacht gedigitaliseerd door scholen. Docenten ervaren tijdsdruk en er is weinig expertise op dit gebied. Men denkt te weinig na over de nadelen: bedreiging van privacy bijvoorbeeld, of verlies van het contact tussen leraar en leerling.”

Door de coronacrisis heeft digitalisering in het onderwijs wereldwijd een vlucht genomen, zowel in het gebruik van devices en applicaties, als digitale lesmethodes en videoplatforms. “Maar doordachter is de aanschaf van technologie niet geworden”, aldus Kerssens. “Scholen waren alleen bezig met de vraag: hoe kunnen we ons onderwijs zo snel mogelijk hervatten? Het ging weinig over waarden: wat vind je als school belangrijk?”

Gepersonaliseerd leren en privacy

Hoogleraar van Dijck plaatst wat kritische kanttekeningen bij de trend gepersonaliseerd leren. Daarbij krijgt ieder kind les op zijn eigen niveau, vaak doordat de software de leerstof op het kind aanpast. Van Dijck: “Daar is niets mis mee, als een school de consequenties maar overdenkt. Hebben docenten zeggenschap over het algoritme dat bepaalt welke sommen een kind krijgt? Weten zij op welk didactisch principe dat gestoeld is?” Het nadenken over ethische vraagstukken bij de aanschaf van technologie is sowieso een belangrijk aandachtspunt, zo stelde Kennisnet eerder dit jaar ook al.

Een andere kritische kanttekening is te maken bij privacy van leerlingdata door het toegenomen gebruik van technologie. Zelfs de Tweede Kamer is daarop gedoken.

Reflectie op het drieluik

In de praktijk herkennen mijn collega onderwijsadviseurs en ik veel van de bovenstaande geluiden. Het is een goede zaak dat scholen en besturen kritisch zijn en blijven op de invloed van technologiebedrijven.

Een stevige onderwijsvisie en -strategie is van groot belang. Scholen moeten beter nadenken wat ze met digitalisering willen bereiken en hoe dat in hun onderwijs past. Tegelijkertijd kunnen we onszelf afvragen of het reëel is te verwachten dat het onderwijs door de alsmaar groeiende bomen het bos nog ziet. Goed, gedegen en onafhankelijk advies van mensen met kennis van zaken is schaars.

Voor wat betreft de privacy van leerlingdata ervaren wij nog dagelijks dat de prioriteit voor bescherming ervan te laag is. We staan nauwelijks meer te kijken wekelijkse datalekken waarbij duizenden of miljoenen gegevens op straat liggen of in verkeerde handen komen. We onderschatten de impact van onze digitale voetstappen op de middellange en lange termijn.

Ook wij merken dat de aanschaf van ICT vaak techniekgedreven en onvoldoende doordacht plaatsvindt. En ja: soms kan een schrift inderdaad beter zijn dan een device. Tegelijkertijd leven we in 2020 en daar hoort een beredeneerde inzet van technologie echt bij. Ook vind ik het niet terecht om gepersonaliseerd leren met behulp van digitale leermiddelen neer te zetten als een geïndividualiseerd, egocentrisch proces. Leren met én zonder ICT is en moet een sociaal proces blijven, waarbij van en met elkaar geleerd wordt.

Henk van de Hoef, directur O21

Dit artikel is ook gepubliceerd in Vives.

Bronnen

Auteurs: Mirjam Remie en Menno Sedee